Introductie
Wonen is een grondrecht in Nederland, iedereen heeft recht op een dak boven zijn hoofd. Een goed dak, dat niet lekt en niet op beschimmelde muren staat. Het is de taak van de overheid om te zorgen dat er genoeg woningen zijn, die van goede kwaliteit zijn en in een buurt staan waar het fijn is om te wonen. Aan het begin van de twintigste eeuw was dat nog heel anders. We gaan deze aflevering kijken hoe de overheid is gaan zorgen voor goede huizen voor de bevolking. Zoals we dat in het Nederlands noemen: volkshuisvesting.
Luister
Transcriptie
Hallo allemaal! Dit is Een Beetje Nederlands, de podcast voor mensen die Nederlands leren. Mijn naam is Robin en de aflevering van vandaag gaat over volkshuisvesting. De tekst van deze aflevering kan je meelezen op de website, www.eenbeetjenederlands.nl. Als je vragen of opmerkingen hebt over deze aflevering, kan je ze naar mij sturen op de website. In de shownotes staat een link naar de website.
Je kan nu Vriend van de Podcast worden via de website, en vanaf dit seizoen krijgen vrienden extra voordelen! Voor een paar euro per maand krijg je toegang tot extra afleveringen, hulpmiddelen bij iedere aflevering en nog veel meer. Check de website voor meer informatie!
Nu, door met de podcast.
Als je in de 19de eeuw leefde en arm was, was je leven niet makkelijk. Waarschijnlijk leefde je in een te klein huis, waar de koude wind in de winter doorheen blies, en de muren vol schimmel zaten door de vocht. Veel arme gezinnen woonden met veel kinderen in een kleine ruimte, of zelfs alleen maar een kamer. In de arme buurten was het wachten tot de volgende dodelijke ziekte rondging. Aan het eind van de 19de eeuw begonnen mensen te vinden dat het zo niet langer kon.
Wonen is nu een grondrecht in Nederland, iedereen heeft recht op een dak boven zijn hoofd. Een goed dak, dat niet lekt en niet op beschimmelde muren staat. Het is de taak van de overheid om te zorgen dat er genoeg woningen zijn, die van goede kwaliteit zijn en in een buurt staan waar het fijn is om te wonen. Aan het begin van de twintigste eeuw was dat nog heel anders. We gaan deze aflevering kijken hoe de overheid is gaan zorgen voor goede huizen voor de bevolking. Zoals we dat in het Nederlands noemen: volkshuisvesting.
Momenteel hebben we in Nederland een wooncrisis: er zijn veel meer mensen op zoek naar een woning dan dat er beschikbare woningen zijn. Zeker betaalbare woningen zijn schaars. Helaas is dat niet nieuw. In de loop van de 19de eeuw werd woningnood een steeds groter probleem. In deze periode waren er in heel Europa veel ontwikkelingen. De industrialisatie zorgde ervoor dat steeds meer mensen in steden gingen wonen in plaats van op het platteland. Dat kwam vooral vanwege werkloosheid en voedseltekort op het platteland, mensen gingen naar de stad op zoek naar werk en een beter leven. Ook werden er steeds meer mensen geboren en daalde het sterftecijfer, mensen werden steeds ouder. Ook in Nederland was dat zo. Hierdoor groeiden de steden in korte tijd enorm, zo snel dat ze de grote hoeveelheid nieuwe inwoners niet aan konden.
In de 19de eeuw werden huizen niet door de overheid gebouwd. Ondernemers die vooral het doel hadden om winst te maken, zagen hun kans. Er werden veel goedkope en slecht gebouwde woningen gemaakt, waar veel grote gezinnen in een te kleine ruimte leefden. Er ontstonden sloppenwijken in steden. Daar stonden slecht onderhouden panden zonder stromend water of een aansluiting op het riool. De woonomstandigheden waren voor de arme arbeiders heel slecht.
Een bekend voorbeeld van zo’n volksbuurt is de Jordaan in Amsterdam. Deze buurt werd in de 17de eeuw gebouwd net buiten de rijke grachtengordel. Aan het begin van de 19de eeuw waren veel van de gebouwen vervallen en werden veel huizen gesloopt. Toen de bevolking weer toenam aan het eind van de 19de eeuw, werden hier veel slechte woningen neergezet en werd het een sloppenwijk. De slechte woonomstandigheden en slechte hygiënische omstandigheden zorgden ervoor dat er regelmatig besmettelijke ziekten rondgingen. Bij een uitbraak van de ziekte cholera in 1866 overleden minstens 21.000 mensen in Nederland, van de bevolking van 3.5 miljoen inwoners.
Nu, anderhalve eeuw later, is er weer woningnood in de Jordaan, maar om een heel andere reden: het is nu een van de duurste wijken van de stad en het is er bijna onmogelijk om een betaalbaar huis te krijgen.
Aan het eind van de 19de eeuw begon er wat te veranderen. De slechte leefomstandigheden in de steden zorgen voor sociale onrust. Steeds meer mensen vonden dat de overheid zich meer moest bemoeien met de zogenaamde sociale kwesties, zoals het verminderen van armoede, zorgen voor goede woningen en gezondheidszorg.
In andere Europese steden zoals Londen, Parijs en Berlijn speelden dezelfde problemen. Daar waren de rijke inwoners begonnen om zich te organiseren, en werden er goede en betaalbare woningen gebouwd. Dit soort organisaties noemen we woningbouwverenigingen. Woningbouwverenigingen zijn meestal zonder winstoogmerk, dat betekent dat ze niet als doel hebben om winst te maken. Er viel niet heel veel te verdienen met arbeiderswoningen, dus commerciële investeerders waren er vaak niet in geïnteresseerd. De rijke inwoners die de woningbouwvereniging opgericht hebben, vonden dat ze een morele verplichting hadden om te helpen.
In Nederland werd de eerste woningbouwvereniging opgericht in 1852. Met succes, want twee jaar later waren er al 18 woningen met moderne voorzieningen klaar.
Die moderne voorzieningen, zoals water, gas, telefoon en openbaar vervoer, waren lang in handen van commerciële partijen. Er werd veel geklaagd over hoge tarieven en slechte dienstverlening. In Amsterdam werden tussen 1896 en 1900 al deze voorzieningen door de gemeente overgenomen. Toen het daarna veel beter ging met deze diensten, kwam de vraag of de gemeente niet ook moest helpen met het bouwen van woningen.
Woningbouwverenigingen bouwden in Amsterdam en in andere steden hier en daar woningen, maar het was moeilijk om op grote schaal te bouwen. Het was niet genoeg om de woningnood op te lossen.
Rond het begin van de 20ste eeuw ging de overheid zich steeds meer met volkshuisvesting bemoeien. De liberale politiek, waarbij de overheid zo veel mogelijk aan de markt overlaat, werd steeds minder populair. Er werden nieuwe sociale wetten aangenomen waarmee de overheid meer taken op zich nam. In 1901 werd de zogenaamde Woningwet aangenomen, waardoor er in een keer veel meer mogelijkheden waren voor gemeenten om te helpen met de woningbouw. Gemeenten mochten voortaan helpen bij de financiering van woningbouwverenigingen. Vervallen en leegstaande gebouwen konden door de Woningwet opgekocht en vervangen worden. En er werden strenge eisen gesteld aan nieuwe woningen. Voor de Woningwet gebeurde het nog wel eens dat een slecht gebouwde woning instortte, dat werd door de nieuwe regels voorkomen.
In Amsterdam werd er aan het begin van de twintigste eeuw flink gewerkt aan de volkshuisvesting. In grote steden werd de verantwoordelijkheid voor de volkshuisvesting gelegd bij wethouders. Een wethouder is een bestuurder in een gemeente, vergelijkbaar met een minister op landelijk niveau. Onder leiding van wethouder Floor Wibaut werden er duizenden nieuwe woningen gebouwd. Er werden hele nieuwe buurten aan Amsterdam toegevoegd. Tegenwoordig is er een straat naar Wibaut vernoemd, de Wibautstraat, helaas voor hem wel een van de lelijkste straten van de stad.
De ideeën over wat een goede leefomgeving is om in te wonen veranderden ook. De idealistische ideeën van de Britse Ebenezer Howard om tuinsteden te maken, inspireerden ook Nederlandse bouwkundigen. In 1902 publiceerde Howard een boek met zijn ideeën over Garden Cities of Tomorrow, waarin hij een utopisch model gaf voor een stad waarin het goede van stad en platteland samenkwam. Er werden in Nederland verschillende buurten gebouwd tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog met deze ideeën. In Amsterdam Noord en Oost werden een aantal tuindorpen gebouwd. Deze tuindorpen bestonden uit arbeiderswoningen die niet bestonden uit huizenblokken met vier verdiepingen, maar uit lage woningen met een voor- en achtertuin. Ook kwam er veel groen in de omgeving: bomen, plantsoenen en parken bijvoorbeeld. We noemen het tuindorpen en niet tuinsteden, omdat de tuindorpen meer het karakter hebben van een dorp. Het zijn ook geen hele nieuwe steden, zoals voorgesteld in het ideaal van de tuinstad, maar buurten aan de rand van een bestaande stad. Sommige ideeën van Ebenezer Howard en andere stadsplanners voor de ideale tuinstad, werden ook toegepast op de tuindorpen. De tuindorpen kregen bijvoorbeeld een centraal plein met winkels, plantsoenen en hofjes aan de huizen en culturele voorzieningen waar de bewoners bij elkaar konden komen. De straten waren zo gebouwd dat bewoners elkaar in de gaten konden houden, er was veel sociale controle in de tuindorpen. Nog steeds hebben de tuindorpen een andere sfeer dan de rest van de stad. Ik kan het weten, want ik woon zelf in een tuindorp in Amsterdam Noord. Hier groeten mensen elkaar op straat, er is meer ruimte en groen en mensen in de buurt kennen elkaar beter dan ik in andere buurten heb meegemaakt.
Een van die tuindorpen is bijzonder, want Tuindorp Watergraafsmeer in Amsterdam Oost werd in de jaren 20 gebouwd met een nieuw materiaal: beton. Daarom is deze buurt ook wel bekend als Betondorp. Bakstenen waren duur, dus werd er voor het eerst geëxperimenteerd met deze nieuwe manier van bouwen. Met het nieuwe materiaal werden er in een snel tempo nieuwe woningen gebouwd. Uiteindelijk werden er wel 9 verschillende technieken uitgeprobeerd om met beton een woning te bouwen, Betondorp werd zo een soort laboratorium voor bouwen met beton. Vanaf de jaren 30 ging de voetbalclub Ajax spelen in een stadion vlakbij Betondorp, in het stadion De Meer. En het is niet toevallig dat de grootste Nederlandse voetballer ooit, de legendarische nummer 14 Johan Cruijff, opgegroeid is in Betondorp.
In de tuindorpen stond juist geen café of uitgaansplek. Wel waren er bibliotheken en plekken waar mensen elkaar konden ontmoeten. Dat was expres zo. De tuindorpen waren specifiek bedoeld voor arbeiders, voor de werkende klasse. De aanwezigheid van een café in de buurt zou er alleen maar voor zorgen dat de mannen tot laat zouden gaan drinken en zich daarna zouden misdragen. En de volgende dag op hun werk zouden ze niet productief zijn. Daarom kon er maar beter helemaal geen café zijn.
De elite vond in die tijd dat de arme mensen onbeschaafd waren, dus niet goed opgevoed. Ze wilden helpen om het volk op te voeden, zodat ze rustig en hard werkend konden leven. Er waren allerlei ideeën en maatregelen die ervoor moesten zorgen dat het volk zich goed zou gedragen: netjes wonen, op tijd opstaan, niet drinken, gezond leven.
Een extreem voorbeeld van de opvoeding van het volk zijn zogenaamde woonscholen. Dat zijn plekken waar arme gezinnen met problemen leerden hoe je op een goede manier woont en leeft. Een voorbeeld van een woonschool was Asterdorp in Amsterdam Noord. Dat was een kleine afgesloten wijk met een muur eromheen. In Asterdorp waren er zelfs opzichters die moesten controleren of de gezinnen zich aan de regels hielden. In de extra aflevering van deze maand op Petje Af vertel ik verder over Asterdorp.
Woningbouwverenigingen waren een belangrijke partij voor het bouwen en beheren van woningen in de vorige eeuw, vooral voor de woningen van de werkende klasse. Lang bemoeiden woningbouwverenigingen zich veel met hun huurders. Ze hadden niet alleen het doel om woningen te verhuren, maar ook om hun huurders op te voeden. Vanaf de jaren 60 werd die bemoeienis minder. Maar woningbouwverenigingen bleven belangrijk. In de jaren 80 hadden woningbouwverenigingen ongeveer 30% van de woningen in Nederland in bezit. Dat laat zien hoe groot hun rol was.
In de jaren 90 veranderde de manier waarop de overheid naar de woningbouwverenigingen keek en omging. De rol van de overheid bij de woningbouw werd steeds kleiner. Woningbouwverenigingen kregen minder geld en moesten zelfstandiger werken. Hierdoor kwamen de verenigingen steeds meer onder druk te staan. Er kwamen nieuwe belastingen die de woningbouwverenigingen miljoenen euro’s hebben gekost. Om te overleven moesten de verenigingen hun manier van werken aanpassen. Ze gingen vooral grotere en duurdere huizen bouwen, omdat die meer geld opleveren. Kleine en goedkope huizen voor arbeiders werden minder gebouwd en onderhouden.
Door dit probleem zijn er nu te weinig betaalbare huizen in Nederland. Het werd zelfs zo erg dat we het nu een wooncrisis noemen, eigenlijk al zo’n 10 jaar in Nederland. Verschillende actiegroepen proberen het idee van volkshuisvesting van de vorige eeuw terug te krijgen, met meer regie van de overheid. Zo hopen ze dat er weer meer betaalbare huizen voor iedereen kunnen komen.
Daarmee kom ik aan het einde van deze aflevering van Een Beetje Nederlands.
In de extra aflevering van deze maand behandel ik Asterdorp, een Amsterdamse buurt waarin arbeiders opgevoed werden. Ga daarvoor naar de Petje-Af-pagina van deze podcast. Voor 5 euro per maand steun je deze podcast, en krijg je er zelf ook nog iets voor terug. Namelijk: extra afleveringen om naar te luisteren. Deze maand dus over Asterdorp. Wil je daar meer over weten? Ga snel naar Petjeaf.com/eenbeetjenederlands en word ook Vriend van de Podcast.
Ik hoop dat je een beetje Nederlands geleerd hebt, en tot de volgende aflevering!
Word vriend van de podcast!
Vrienden van de Podcast krijgen nu nog meer voordelen! Word lid via PetjeAf.com en ontvang een extra aflevering per maand en extra oefenmaterialen!
